Achter het toeristische geweld van de Costa Adeje heeft het dorp Adeje, dat zo’n vier kilometer inlands ligt, gelukkig weinig van zijn authenticiteit verloren. Het dorp is het startpunt van een van de populairste wandelingen op Tenerife, die door de Barranco del Infierno (‘kloof van de hel’). De wandeling brengt je naar de hoogste waterval van Tenerife en weer terug (6,5 km v.v.). Anders dan de naam doet vermoeden, is de wandeling door de goed begaanbare paden en met maar weinig hoogteverschil goed te doen. Stevige schoenen zijn echter geen overbodige luxe en het is raadzaam om tijdens een hete zomerdag pas na 17:00 uur aan de wandeling te beginnen.
Nog in de tijd dat de Barranco del Infierno vrij toegankelijk was (tegenwoordig wordt vanwege de natuurwaarde van de kloof de toegang gereguleerd en daarvoor moet een prijs worden betaald; zie voor meer informatie www.barrancodelinfierno.es), maar officieel wel gesloten vanwege ongelukken met vallende rotsen, klimmen wij via de waterbuizen van het Canal Intermedio over het gesloten hek aan Calle de los Molinos.
De route loopt over de linker helling en begint makkelijk vlak op zo’n 300 meter hoogte. Deze zijde van de kloof staat pal in de zon en is zo laat in deze zomerse middag nog bloedheet. Niet voor niets groeien hier vooral cactussen (de voor de Canarische eilanden typerende ‘langvingerige’ cactus (wolfsmelk) en vijgcactus) en aloë vera.

We passeren enkele uitkijkpunten met een weids uitzicht op de donkere, diepe kloof voor ons en de oceaan achter ons. Als we na een kleine 500 meter geleidelijk het dal in lopen, zijn we bij het vierde en misschien wel mooiste uitkijkpunt, Acequia Larga. Het uitzicht is prachtig. Als we omhoog kijken zien we twee aquaducten; een antieke van hout en een moderne van steen.

De vochtige koelte van het dal is een verademing. De route slingert langs een beekje en is daardoor op veel plekken ronduit rotsachtig en hier en daar glibberig, waardoor we met regelmaat klauteren en slippen. Naarmate de kloof nauwer en donkerder wordt, wordt de begroeiing groener, dichter en weelderiger. Er zijn enkele boomstammen waar we overheen moeten en op plekken waar de begroeiing wel erg dicht is, moeten we soms ons eigen pad creëren. Met krassen op onze armen en benen tot gevolg. Hier lijkt lange tijd niemand geweest en wij lopen al de hele weg helemaal alleen. In deze vochtige, mosachtige omgeving – door de grotere kans op regen – voelen doornstruiken (ook bramen!), harsbomen, wilde jasmijn en zelfs een enkele draken- en palmboom zich thuis. Een stukje tropen in de donkere kloof, dus.

In de laatste 15 minuten van de wandeling zit nog een verrassende klim. Als we uitkomen bij een kleine getrapte waterval, weten we dat we er bijna zijn. Om bij de grote waterval te komen, trotseren we nog een paar gladde rotsen. Hier eindigt de wandeling en zien we van de meer dan 200 meter hoge waterval feitelijk maar zo’n 80 meter. Het is maar een miezerig straaltje in deze tijd van het jaar. In de poel eronder zoeken we wat verkoeling en we blijven even lekker zitten. Het is echter al bijna 19:00 uur, dus we kunnen het niet al te lang maken om niet in het donker terug te hoeven.

We moeten langs dezelfde weg terug maar dat is zeker geen straf. De kloof lijkt zich van een heel andere kant te laten zien, vooral vanwege het zogenaamde ‘gouden uurtje’.

Er loopt ons nog een stelletje tegemoet dat ook het gesloten hek heeft getrotseerd. We bedenken dat zij zich zullen moeten haasten om voor het donker terug te zijn. Zoals zo vaak, doen we over de terugweg korter dan de heenweg, het scheelt een half uur. Dus nét als het schemerig wordt, zijn we bij de auto. Moe maar heel voldaan!